15. Integratie Maritieme MFD's met NMEA 2000
15.1. NMEA 2000 Inleiding

Victron GX apparaten beschikken over een NMEA 2000 uit functie: indien ingeschakeld fungeert het GX apparaat als een brug: het maakt alle accumonitoren, omvormers/acculaders en andere producten aangesloten op het GX apparaat beschikbaar op het NMEA 2000 netwerk.
Met behulp van die functie en het GX apparaat aangesloten op een NMEA 2000 netwerk, kunnen maritieme MFD's deze gegevens lezen en zichtbaar maken voor de gebruiker. Vaak is het zeer eenvoudig in te stellen.
Gebruik onze VE.Can naar NMEA 2000 Micro C kabel met mannelijk uiteinde om het GX apparaat aan te sluiten op het NMEA 2000 netwerk.
Vergelijking met de App integratie
Vergeleken met de MFD integratie via de App, zoals uitgelegd in het vorige hoofdstuk, biedt de integratie via N2K een meer aanpasbare configuratie. Het nadeel van de integratie via N2K is dat het meer werk kost om een dergelijke configuratie te realiseren en om ervoor te zorgen dat alle PGN's en velden daarin ondersteund en compatibel zijn tussen het Victron systeem en het MFD.
Meer informatie
Lees behalve dit hoofdstuk:
Onze belangrijksteMaritieme integratie handleiding
Het NMEA 2000 hoofdstuk in deze handleiding voor het MFD, die wordt gebruikt:
Ja, dat is veel leeswerk, maar dat is in principe inherent aan NMEA 2000: sommige van die MFD's ondersteunen bijvoorbeeld de weergave van AC gegevens die via de NMEA 2000 verbinding zijn ontvangen, andere niet. Sommige vereisen het wijzigen van Data instances, andere niet, enzovoort.
15.2. Ondersteunde apparaten / PGN's
NMEA 2000 definieert verschillende berichten.
Berichten worden geïdentificeerd aan de hand van hun parametergroepsnummer (PGN).
Een tekstuele beschrijving van het bericht is openbaar beschikbaar op de website van NMEA 2000 (http://www.nmea.org/).
Een gedetailleerde specificatie van het protocol en de berichten definitie of een deel ervan kunnen online worden besteld via de NMEA 2000 website.
NMEA 2000 is gebaseerd op en compatibel met SAE J1939. Alle AC informatie berichten hebben de indeling voor AC status berichten zoals gedefinieerd in de J1939-75. De specificatie van deze berichten kan gekocht worden op de SAE website (http://www.sae.org/).
Voor een gedetailleerde lijst van PGN's verwijzen we naar onze whitepaper over datacommunicatie met Victron Energy producten.
Omvormers/acculaders
Alle omvormers/acculaders die kunnen worden aangesloten via een VE.Bus poort worden ondersteund. Dit zijn Multi's, Quattro's, Multiplus-II's en andere (soortgelijke) Victron omvormers/acculaders.
Gegevens worden uitgezonden; en het is mogelijk om de walstroom in te stellen en de omvormer/acculader aan of uit te schakelen of op alleen omvormen of alleen lader in te stellen.
De interface heeft twee functies:
De “153 omvormer” functie, vertegenwoordigt de AC uitgang
De “154 AC ingang”functie vertegenwoordigt de AC ingang
De statusberichten van de acculader worden verzonden door de omvormer functie. Beide functies hebben hun eigen netwerkadres. Omdat beide functies dezelfde PGN’s verzenden, bijvoorbeeld een AC status PGN met spanning, stroom en overige informatie, moeten NMEA 2000 data afnemers zoals algemene displays een onderscheid kunnen maken op basis van het netwerkadres. Afhankelijk van de functie die bij dat netwerk hoort, moet het worden geïnterpreteerd als omvormer ingang of omvormer uitgang
Beeldschermen die dit niet kunnen doen, beschouwen de gegevens als behorend tot het elektriciteitsnet (nuts). De omvormeruitgang wordt dan geïnterpreteerd als voorziening #0 en omvormeringang als voorziening #1. Deze standaard instance nummers kunnen indien nodig gewijzigd worden door een netwerkconfiguratietool.
Accutemperatuur zoals gemeten door de omvormer(/lader) wordt ook verzonden.
Alle VREG communicatie moet naar het adres verzonden worden dat de omvormer functie vertegenwoordigt. De andere, AC ingang, ondersteunt geen VREG aanvragen: dat adres verzendt alleen AC informatie, gerelateerd aan de AC ingang.
Omvormers
Zowel de reeks omvormers verbonden via VE.Bus net als onze reeks omvormers verbonden via een VE.Direct kabel worden ondersteund en hun informatie zal beschikbaar zijn op het NMEA 2000 netwerk.
Accumonitors
Ondersteund. Dit is elke accumonitor die wordt ondersteund door het GX apparaat.
De geselecteerde accu als systeem accu in het GX apparaat (instellingen → Systeeminstellingen → Accumonitor) wordt verzonden met een vast apparaat en accu instance van 239, dit om te verzekeren dat er steeds dezelfde instance voor de hoofd (systeem) accu is in plaats van een systeem dat instance 0 gebruikt voor bijvoorbeeld de Lynx Smart BMS (met ingebouwde accumonitor) en een systeem met bijvoorbeeld een SmartShunt die verschillende instances gebruikt.
PV laders
Ondersteund. De accu gerelateerde waarden en de spanning van de PV reeksen en stroom worden beschikbaar gemaakt op het NMEA 2000 netwerk.
AC acculaders
De 120-240 V en 230 V modellen van de Smart IP43 acculader worden ondersteund. Alleen de 120-240 V modellen kunnen remote bediend worden (aan/uit en ingangsstroomlimiet) vanaf een compatibele MFD.
Tankniveaugegevens
Alle tankniveaus, zichtbaar op het GX apparaat, inclusief GX Tank 140 en Mopeka sensoren, worden op het NMEA 2000 netwerk verzonden. De gebruikte PGN is 127505 vloeistofniveau,wat vloeistof instance (ook bekend als Data instance), vloeistoftype (brandstof, vers water, afvalwater, Live bron, olie, zwart water, Benzine, Diesel, LPG, LNG, Hydraulische olie en grondwater) bevat en vloeistofniveau als percentage van tank capaciteit en tank capaciteit.
Wees voorzichtig bij het gebruik van de vloeistof types LNG, LPG, Diesel en hydraulische olie: dit zijn relatief nieuwe types in de NMEA 2000 standaard en niet alle MFD's en chartplotters ondersteunen ze reeds.
Labellen van de tanks op de MFD's moet op elke MFD zelf gedaan worden. De aangepaste naam, zoals geconfigureerd in het Victron systeem wordt verzonden naar de veldinstallatiebeschrijving #1 in de PGN 126996 - Productinformatie, maar niet gebruikt door de MFD's.
Het GX apparaat nummert automatisch elke tank met een uniek Device instance en Tank instance. Ze worden hetzelfde gemaakt. Deze automatische nummering wordt specifiek gedaan en alleen voor tankniveaus om het proces van hen juist te tonen op alle verschillende merken en types van MFD's zo eenvoudig mogelijk te maken.
Andere gegevens en productsoorten
Niet ondersteund. Bovenstaande expliciet vermelde types zijn de enige die momenteel ondersteund worden.
15.3. NMEA 2000 instellingen
Instelling | Standaard | Omschrijving |
---|---|---|
CAN-bus profiel | VE.Can | Definieert het type & baudrate van het CAN-bus netwerk. Om te gebruiken in combinatie met de NMEA 2000. Zorg ervoor dat er een van de profielen gekozen wordt die VE.Can bevat en is ingesteld op 250 kbit/s |
NMEA 2000 uit | Uit | Schakelt de NMEA 2000 uit functie in of uit. |
Uniek identiteitsnummer selector | 1 | Selecteert het blok getallen dat moet worden gebruikt voor de Unique Identity nummers in het veld PGN 60928 NAME. Voor het GX apparaat zelf en als NMEA 2000 uit ingeschakeld is, ook voor de virtuele apparaten. Dit moet alleen gewijzigd worden bij het installeren van meerdere GX apparaten op hetzelfde VE.Can netwerk. Er zijn geen andere redenen om dit nummer te wijzigen. Lees de laatste sectie in dit hoofdstuk voor meer details met betrekking tot het Unique Identity nummer. |
Unieke ID nummers controleren | Hiermee wordt gezocht naar andere apparaten die hetzelfde unieke nummer gebruiken. Als de zoekopdracht is voltooid, dan zal het reageren met OK of met de tekst: Er is al een apparaat verbonden met dit unieke nummer. Selecteer een ander apparaat. Houd er rekening mee dat er normaal gesproken geen reden is om deze functie te gebruiken: het GX apparaat controleert automatisch en continu of de gebruikte nummers uniek zijn en waarschuwt als er sprake is van een conflict. Deze instelling is beschikbaar om snel te bevestigen dat alles OK is na het wijzigen van de instelling. |
15.4. Instelling van meerdere tankniveaumetingen (Raymarine)
Moderne Raymarine Axiom MFD's kunnen tot 16 tankniveaus en kleinere MFD's weergeven zoals de i70 of i70s tot 5 tanks kunnen weergeven.
De volgende beperkingen zijn van toepassing:
Momenteel kan de Axiom alleen brandstof (standaard), vers water, afvalwater ook bekend als Grijs water, levende bron, zwart water en benzine vloeistof types weergeven. De andere vloeistof types zoal LNG, LPG, Hydraulische olie en Diesel worden niet weergegeven. Dit is een Raymarine beperking, wat kan wijzigen met een toekomstige firmware update .
Het is echter mogelijk vloeistoftype van een specifieke tankzender in het GX apparaatmenu in te stellen naar één van de ondersteunde en dan de tank hernoemen in de Axiom tank instellingen (Boot details → Tanks instellen → Tankinstellingen) naar wat er er gewenst wordt, bv. LPG, wat dan weergegeven wordt als LPG tank op het instrumentenpaneel.
De i70 en i70s tonen tot 5 tanks waar het vloeistofniveau benzine moet zijn. Alle andere vloeistoftypes worden niet weergegeven.
Raadpleeg voor instancing vereisten de Instancing vereisten bij het gebruik van Raymarine sectie verder naar beneden.
Alle tankzenders zoals bedoeld in het hoofdstuk Victron producten aansluiten en Aansluiten van ondersteunde niet Victron producten worden ondersteund.
Instellingen stap-voor-stap
Voor verder te gaan met de volgende stappen moet het GX apparaat worden aangesloten op het NMEA 2000 netwerk waarop het MFD aangesloten is. Gebruik onze VE.Can naar NMEA 2000 Micro-C mannelijke kabel om het GX apparaat te verbinden met het NMEA 2000 netwerk en zorg ervoor dat NMEA 2000 uit de VE.Can poort ingeschakeld is in het GX apparaat.
De onderstaande procedure vervangt de Raymarine handleiding niet; zorg ervoor de Raymarine documentatie, die het Raymarine MFD vergezelt, te lezen. Bezoek de Raymarine handleidingen en documenten website voor de nieuwste versie
Sluit de tanksensoren aan op het GX apparaat.
Zorg ervoor dat de tanksensoren ingesteld zijn op een vloeistoftype, ondersteund door het MFD.
Dit wordt gedaan in het instellingenmenu van de tanksensor in de Remote Console - Apparatenlijst → [de_tank_sensor] → Instellingen → Vloeistoftype
Ga, op het Axiom MFD, naar instellingen → Bootdetails → Tanks → stel Tanks in en verifieer dat alle tanksensoren vermeld staan.
Tip
Door kort te tikken op de respectievelijke tank kan de tank gewijzigd worden naar een zinvolle naam, die dan getoond wordt op het instrumentenpaneel.
Open het TANKS dashboard of stel een nieuwe pagina op om de tanks te bekijken.
Door lang te tikken op één van de tanks kunnen er verdere instellingen gemaakt worden, bv. de weer te geven tank selecteren of, indien beschikbaar, de eenheid wijzigen van procent naar volume.
15.5. Instelling van meerdere tankniveaumetingen (Garmin)
Moderne Garmin MFD's zoals de GPSMAP 84xx reeks kunnen verschillende types tankniveuas weergeven.
De volgende beperkingen zijn van toepassing:
Momenteel kan de GPSMAP alleen brandstof (standaard), vers water, afvalwaterook bekend als Grijs water, levende bron, olie, zwart water en benzine vloeistof types weergeven. De andere vloeistof types zoals LNG, LPG en Diesel worden niet weergegeven. Dit is een Garmin beperking, die kan wijzigen met een toekomstige firmware update van het MFD.
Het is echter mogelijk vloeistoftype van een specifieke tankzender in het GX apparaatmenu in te stellen naar één van de ondersteunde en dan de tank hernoemen in de GPSMAP tank instellingen naar wat er gewenst is, bv. LPG, wat dan weergegeven wordt als LPG tank on het instrumentenpaneel.
Alle tankzenders zoals bedoeld in het hoofdstuk Victron producten aansluiten en Aansluiten van ondersteunde niet Victron producten worden ondersteund.
Instelling stap-voor-stap
Voor verder te gaan met de volgende stappen moet het GX apparaat worden aangesloten op het NMEA 2000 netwerk waarop het MFD is aangesloten. Gebruik onze VE.Can naar NMEA 2000 MicroC mannelijke kabel om het GX apparaat te verbinden met het NMEA 2000 netwerk en zorg ervoor dat NMEA 2000 uit de VE.Can poort ingeschakeld is in het GX apparaat.
De onderstaande procedure vervangt de Garmin handleiding niet; zorg ervoor de Garmin documentatie, die het MFD vergezelt, te lezen; er zijn wat verschillen in de menustructuur van de verschillende MFD's.
Sluit de tanksensoren aan op het GX apparaat.
Zorg ervoor dat de tanksensoren ingesteld zijn op een vloeistoftype, ondersteund door het MFD.
Dit wordt gedaan in het instellingenmenu van de tanksensor in de Remote Console - Apparatenlijst → [de_tank_sensor] → Instellingen → Vloeistoftype
Ga, op het Garmin MFD, naar instellingen > Communicaties > NMEA 2000 instellingen → Apparatenlijst en verifieer dat alle tanksensoren vermeld zijn.
Stel de tankniveausensoren in door een meter scherm te openen en selecteer dan Menu > Tank voorinstelling waar een tankniveausensor geselecteerd kan worden om in te stellen, de naam, type, stijl, capaciteit en positie van de tank kunt wijzigen.
15.6. Instelling van meerdere tankniveaumetingen (Navico)
Moderne Navico MFD's zoals de Simrad NSO EVO3 reeks kunnen verschillende types tankniveaus weergeven.
De volgende beperkingen zijn van toepassing:
Momenteel kan een compatibele Simrad MFD alleen brandstof (standaard), water, afvalwater ook bekend als Grijs water, levende bron, olie en zwart water vloeistof types weergeven. De andere vloeistof types zoals LNG, LPG en Diesel worden niet weergegeven. Dit is een Simrad beperking, wat kan wijzigen met toekomstige firmware updates van het MFD.
Het is echter mogelijk vloeistoftype van een specifieke tankzender in het GX apparaat menu in te stellen naar één van de ondersteunde en dan de tank hernoemen in de MFD tank instellingen naar wat er gewenst is, bv. LPG, wat dan weergegeven wordt als LPG tank on het instrumentenpaneel.
Alle tankzenders zoals bedoeld in het hoofdstuk Victron producten aansluiten en Aansluiten van ondersteunde niet Victron producten worden ondersteund.
Instelling stap-voor-stap
Voor verder te gaan met de volgende stappen moet het GX apparaat worden aangesloten op het NMEA 2000 netwerk waarop het MFD aangesloten is. Gebruik onze VE.Can naar NMEA 2000 Micro-C mannelijke kabel om het GX apparaat te verbinden met het NMEA 2000 netwerk en zorg ervoor dat NMEA 2000 uit de VE.Can poort ingeschakeld is in het GX apparaat.
De onderstaande procedure vervangt de Simrad handleiding niet; zorg ervoor de Simrad documentatie, die het MFD vergezelt, te lezen; er zijn wat verschillen in de menustructuur van de verschillende MFD's.
Sluit de tanksensoren aan op het GX apparaat.
Zorg ervoor dat de tanksensoren ingesteld zijn op een vloeistoftype, ondersteund door het MFD.
Dit wordt gedaan in het instellingenmenu van de tanksensor in de Remote Console - Apparatenlijst → [de_tank_sensor] → Instellingen → Vloeistoftype
Ga, op het Simrad MFD, naar instellingen → Netwerk → Bronnen → Geavanceerd → Databron selectie en verifieer dat alle tanksensoren vermeld zijn. De tanksensoren moeten automatisch door het systeem geïdentificeerd worden. Indien niet schakel dan de functie in vanuit de geavanceerd optie in de Systeem instellingen dialoog.
Selecteren van een tanksensor van binnen het Databron selectiemenu brengt extra details en instellingenopties zoals vloeistoftype, locatie of algemene naam. Open uiteindelijk een instrumentenpaneel of maak een gewoon instrumentenpaneel en plaats de tanksensors zoals gewenst wordt.
15.7. Instelling van meerdere tankniveaumetingen (Furuno)
Moderne Furuno MFD's zoals de NavNet TZtouch3 reeks kunnen verschillende types tankniveaus weergeven.
De volgende beperkingen zijn van toepassing:
Momenteel kan de NavNet TZtouch3 reeks alleen brandstof (standaard), vers water en zwart water weergeven tot 6 tanken voor elk van de drie vloeistof types.
Het is echter mogelijk de ”Bijnaam" voor elke individuele tank in Motor & Tank handleiding instellingen menu te wijzigen.
Alle tankzenders zoals bedoeld in het hoofdstuk Victron producten aansluiten en Aansluiten van ondersteunde niet Victron producten worden ondersteund.
Instellingen stap-voor-stap
Voor verder te gaan met de volgende stappen moet het GX apparaat worden aangesloten op het NMEA 2000 netwerk waarop het MFD is aangesloten. Gebruik onze VE.Can naar NMEA 2000 Micro-C mannelijke kabel om het GX apparaat te verbinden met het NMEA 2000 netwerk en zorg ervoor dat NMEA 2000 uit de VE.Can poort ingeschakeld is in het GX apparaat.
De onderstaande procedure vervangt de Furuno handleiding niet; zorg ervoor de Furuno documentatie, die het MFD vergezelt, te lezen; er zijn wat verschillen in de menu strucuur van de verschillende MFD's.
Sluit de tanksensoren aan op het GX apparaat.
Zorg ervoor dat de tanksensoren ingesteld zijn op een vloeistoftype, ondersteund door het MFD.
Dit wordt gedaan in het instellingenmenu van de tanksensor in de Remote Console - Apparatenlijst → [de_tank_sensor] → Instellingen → Vloeistoftype
De Furuno MFD detecteert automatisch tanks, aangesloten op hetzelfde NMEA 2000 netwerk. Als dit niet mogelijk is (controleer motor & Tank automatisch instellingenmenu), de tanks kunnen handmatig ingesteld worden via Motor & Tank handmatig instellingenmenu.
Stel een "Instrument Display" naar keuze in en voeg de respectievelijke tanken toe als een ”Indicatie" (zoals weergegeven in de gebruikers handleiding) aan het instrument display.
15.8. Technische details NMEA 2000 uit
15.8.1. NMEA 2000 Woordenlijst
Hier is een woordenlijst om te helpen bij de interpretatie van deze tekst:
Virtueel apparaat: een Accubewaker, Omvormer of ander Victron apparaat dat zelf geen CAN-bus poort heeft, die “virtueel” beschikbaar is gesteld op de CAN-bus door de NMEA 2000 uit functie van het GX apparaat.
CAN-bus: de VE.Can poort op het GX apparaat die in de context van dit hoofdstuk hoogstwaarschijnlijk verbonden is met een NMEA 2000 netwerk.
NMEA 2000 uit: de software functie van het GX apparaat die in dit hoofdstuk wordt beschreven.
NMEA 2000:: Maritiem CAN-bus protocol, gebaseerd op J1939.
Instance: er zijn veel soorten Instances die hieronder in detail worden uitgelegd.
J1939: Een set standaarden die een CAN-bus protocol definiëren, gedefinieerd door de SAE organisatie.
Address Claim procedure (ACL):een mechanisme, gespecificeerd door de J1939 en gebruikt in de NMEA 2000, die door apparaten op het netwerk wordt gebruikt om te onderhandelen en elk apparaat op het netwerk een uniek netwerkadres toe te wijzen. Het is een getal van 0 tot 252. Er zijn drie speciale netwerkadressen gedefinieerd:
0xFD (253) - Gereserveerd
0xFE (254) - Kan geen adres claimen - bijvoorbeeld als alle anderen in gebruik zijn
0xFF (255) - Het broadcast adres
15.8.2. NMEA 2000 Virtuele apparaten
Als de NMEA 2000 uit functie is ingeschakeld, fungeert het GX apparaat als een brug: het maakt elke accumonitor, omvormer/acculader of ander apparaat dat is aangesloten, afzonderlijk beschikbaar op de CAN-bus. Individueel, elk met een eigen netwerkadres, zijn eigen Device instance, functiecodes, en zo verder.
Bijvoorbeeld, een GX apparaat met twee BMV's aangesloten op een VE.Direct poort en een omvormer/acculader aangesloten via een VE.Bus, zal de volgende gegevens beschikbaar maken op de CAN-bus:
Adres | Klasse | Functie | Omschrijving |
---|---|---|---|
0xE1 | 130 (Display) | 120 (Display) | Het GX apparaat zelf |
0x03 | 35 (Elektrische opwekking) | 170 (Accu) | De 1ste BMV |
0xE4 | 35 (Elektrische opwekking) | 170 (Accu) | De 2de BMV |
0xD3 | 35 (Elektrische opwekking) | 153 | De omvormer/acculader (AC-uitgang) |
0xD6 | 35 (Elektrische opwekking) | 154 | De omvormer/acculader (AC-ingang) |
15.8.3. NMEA 2000 klassen en -functies
Volgens de NMEA 2000 specificatie definiëren deze de soorten zenders en apparaten die zijn aangesloten op de CAN-bus. Klassen zijn de hoofdcategorieën en functies specificeren het tot een nader detail.
15.8.4. NMEA 2000 Instances
Instances worden in een NMEA 2000 netwerk gebruikt om meerdere vergelijkbare producten te identificeren die op hetzelfde netwerk zijn aangesloten.
Neem als voorbeeld een systeem met twee accumonitors één voor de hoofdaccubank en een andere voor de hydraulische boegschroef) en ook een Quattro omvormer/acculader. Alle drie van deze apparaten sturen hun accuspanning metingen naar het N2Knetwerk. Om te zorgen dat de schermen deze waarden op de juiste plaats tonen, moeten ze weten welke spanning behoort tot welke accu. Dat is waar instances voor dienen.
Er zijn verschillende types van instances, en voor maritieme systemen zijn er twee die van belang zijn: de Device instance en de Data instance. De Data instance kent tal van verschillende namen, zoals Fluid instance, Battery instance en DC instance. NMEA 2000 bepaalt drie verschillende instances:
Data instance
Device Instance
Systeeminstance
Voor alle accumonitoren en andere apparaten die het GX apparaat beschikbaar stelt op de CAN-bus, is elk van de bovenstaande typen Instances beschikbaar en kan afzonderlijk worden ingesteld.
Per virtueel apparaat is er één Device instance en één System instance. En afhankelijk van het type virtueel apparaat, zijn er één of meerdere Data Instances.
Voor een BMV-712 zijn er bijvoorbeeld twee Data Instances, één “DC Instance” voor de hoofdaccu en een andere voor de Startaccu spanning.
Hoe Device Instances gewijzigd en gebruikt kunnen worden, hangt af van de apparatuur en software die wordt gebruikt om ze op de CAN-bus uit te lezen. De apparatuur en software die hier worden bedoeld zijn MFD's zoals die van Garmin, Raymarine, Furuno of Navico; maar ook meer software georiënteerde oplossingen van bijvoorbeeld Actisense en Maretron.
De meeste van deze oplossingen identificeren parameters en producten door unieke Device Instances te vereisen, of door gebruik te maken van de PGN 60928 NAME Unique Identity Numbers en vertrouwen er niet op dat de data Instances wereldwijd uniek zijn.
Er is echter één uitzondering:
Raymarine MFD's moeten wellicht de Data instance wijzigen om gegevens juist weer te geven, afhankelijk van de Lighthouse firmware versie. Raadpleeg voor meer informatie het Raymarine specifieke NMEA 2000 hoofdstuk.
De NMEA 2000 specificatie specificeert het volgende: “Data Instances zullen uniek zijn als ze door een apparaat in dezelfde PGN's worden verzonden. Data Instances zullen niet uniek zijn op het netwerk. De programmeerbaarheid van velden moet worden geïmplementeerd door gebruik te maken van de PGN 126208, Write Fields Group functie.”
Met andere woorden, data Instances moeten alleen in één apparaat uniek te zijn. Het is geen vereiste dat ze wereldwijd uniek zijn — de enige uitzondering is de “motor Instance” die in ieder geval voorlopig, om compatibel te zijn met oudere apparaten, wereldwijd uniek moet zijn (bijv. Bakboord = 0, Stuurboord = 1). Sommige van onze BMV accumonitoren kunnen bijvoorbeeld twee spanningen meten, één voor de hoofdaccu en één voor de startaccu, en dat is waar data Instances worden gebruikt. Vergelijkbaar voor acculaders met meerdere uitgangen.Let op dat de installateur deze data Instances niet hoeft te wijzigen, aangezien deze producten vooraf zijn ingesteld om de relevante PGN's met unieke data Instances te verzenden (Accu Instance & DC gedetailleerde Instance, in dit geval).
Waarschuwing
Hoewel het mogelijk is om de Data Instances te wijzigen, zal het veranderen op een Victron apparaat veroorzaken dat dat apparaat niet meer door andere Victron apparaten uitgelezen kunnen worden.
Dit omdat het GX apparaat verwacht dat de uitgang één van de acculader op Battery & DC instance 0 is, uitgang twee op Battery & DC instance 1 is en uitgang drie op Battery & DC instance 2 is. Het wijzigen van de fluid instance, en andere data instances voor PGN's verzonden door een GX apparaat op een NMEA 2000 netwerk, dat zijn NMEA2000 uit functie gebruikt, vormt geen probleem.
Een opmerking over de Device Instances: het is niet nodig om een unieke Device Instance toe te wijzen aan elk apparaat op de CAN-bus. Het is geen probleem dat een accumonitor en een PV lader beide worden ingesteld met (hun standaard) Device Instance 0. Ook als er meerdere accumonitoren of PV laders zijn, dan is het niet altijd nodig om elk van hen een unieke Device Instance toe te wijzen. Als dat nodig is, hoeven ze alleen uniek te zijn voor die apparaten die dezelfde functie gebruiken.
En houd er rekening mee dat het wijzigen van de Device Instance op een Victron apparaat de werking ervan kan veranderen, zie bovenstaande waarschuwing.
SysteemInstances
Volgens de NMEA 2000 specificatie is deze Instance een 4-bits veld met een geldig bereik van 0 t/m 15 dat de verschijning aangeeft van apparaten in extra netwerksegmenten, redundante of parallelle netwerken of subnetwerken.
Het System instance veld kan worden gebruikt om meerdere NMEA 2000 netwerken op deze grotere maritieme platformen te faciliteren. NMEA 2000 apparaten achter een brug, router, gateway of als onderdeel van een netwerksegment kunnen dit allemaal aangeven door gebruik en toepassing van het System instance veld.
De ECU instance en Functie instance
In sommige documentatie en softwaretools wordt er nog andere terminologie gebruikt:
ECU Instance
Function Instance
Device Instance Lower
Device Instance Upper
Hier is hoe ze allemaal verband houden: de ECU Instance en de Function Instance terminologie is afkomstig van de SAE J1939- en ISO 11783-5 specificatie. En ze bestaan niet in de NMEA 2000 definitie. Ze definiëren echter allemaal dezelfde velden in dezelfde CAN-bus berichten die NMEA 2000 definieert als Device Instance.
Meer in detail: het veld dat J1939 definieert als ECU Instance, wordt in de NMEA 2000 specificatie hernoemd naar Device Instance Lower. De Function Instance wordt hernoemd naar Device Instance Upper. En samen vormen ze de Device Instance, een NMEA 2000 definitie.
Bij gebruik van verschillende termen zijn die velden dezelfde velden in beide standaarden. Device Instance Lower is 3 bits lang en Device Instance Upper is 5 bits, gezamenlijk 8 bits. Dit vormt de byte die de NMEA 2000 Device Instance is.
De unieke instance
De Unique Instance is nog zo'n woord dat wordt gebruikt om bijna dezelfde informatie te beschrijven. Het wordt gebruikt door Maretron en kan zichtbaar worden gemaakt in hun software door de gerelateerde kolom in te schakelen. De Maretron software kiest zelf tussen Device Instance en Data Instance.
15.8.5. NMEA 2000 Instances wijzigen
Daar het NMEA 2000 protocol commando's voorschrijft om een instance te wijzigen voor een apparaat, zijn er verschillende manieren om instances te wijzigen. De meest algemeen gebruikte methodes wordenonderstaand beschreven. Naast de hier beschreven methoden zijn er nog andere methoden. Sommige MFD's maken het bijvoorbeeld ook mogelijk om instances te wijzigen.
Algemeen gebruikte methodes om instances te wijzigen:
Remote Console op een GX apparaat: Uitsluitend device instances
Actisense NMEA Reader software + NGT-1 USB: Device en Data instances
Maretron software + USB adapter: Onbekend (raadpleeg Maretron documentatie)
Commandoregel van een GX apparaat: Device en Data instances. Let op dat dit geavanceerde Linux vaardigheden vereist; en wordt hier vermeld voor ervaren software ontwikkelaars
Opmerkingen over wijzigen Data en Device instances
Data instance:
Hoewel we aanbevelen Data Instances niet te wijzigen (zie bovenstaande uitleg en WAARSCHUWING) is het mogelijk ze te wijzigen.
Het GX apparaat heeft geen optie om ze te wijzigen, een tool van derden is vereist. De enige tool, die we kennen dat dit kan doen, is de Actisense NMEA 2000 Reader.
Device instance:
WAARSCHUWING: deze (Victron) functies zijn afhankelijk van het Device Instance:
Voor een ESS systeem met PV laders die zijn aangesloten op een VE.Can netwerk, moeten die PV laders worden ingesteld naar hun standaard device instance (0) voor een goede werking. Dit geldt niet voor VE.Direct aangesloten PV laders die op de CAN-bus als virtueel apparaat beschikbaar worden gesteld met behulp van de NMEA 2000 uit functie. Tenzij de device instance van het GX apparaat opnieuw is ingesteld naar een ander device instance. Dat is technisch mogelijk, maar we raden het niet aan en het is ook nooit vereist. In die situatie moeten de acculaders echter worden ingesteld op dezelfde device instance als het GX apparaat.
Voor systemen met beheerde accu's geldt hetzelfde.
Voor zowel PV laders als AC aangesloten acculaders, indien aangesloten op een VE.Can netwerk, zullen ze hun werking, laadstatus en dergelijke synchroniseren. Om die functie te laten werken, moeten alle laders worden ingesteld op dezelfde Device Instance.
Kortom: voor het merendeel van de systemen raden we aan om de Device Instance op de standaard 0 te laten staan.
Remote Console op een GX apparaat: De Device instance wijzigen:
Het VE.Can apparaten submenu geeft toegang tot een lijst die alle ontdekte apparaten op het VE.Can/NMEA 2000 netwerk toont:
Klik of tik om het apparaat te selecteren waarvoor de Device Instance gewijzigd moet worden. Het instellingenmenu wordt geopend. Klik of tik daar op 'Device Instance' om de wijziging door te voeren. |
Actisense: Wijzigen van Device instances:
Vereist de Actisense NGT-1. Om een Device instance te wijzigen:
| ![]() |
Actisense: Wijzigen van Data instances:
Vereist de Actisense NGT-1. Om een Data instance te wijzigen:
| ![]() ![]() |
Opmerkingen:
De Battery instance en de DC instance hebben dezelfde waarde binnen Victron producten. Het wijzigen van één ervan wijzigt ook het andere.
Daar de BMV twee spanningen uitzendt, de hoofdspanning en de aux- of startaccu spanning, komt het vooraf ingesteld met twee accu instances: 0 en 1. Als dat gewijzigd moet worden naar 1 en 2, wijzig de 1 dan eerst naar 2, en dan de 0 naar 1, daar ze niet hetzelfde mogen zijn.
Het wijzigen van vloeistofniveau instance via Actisense heeft een bug. Waarschijnlijk doordat Actisense het ziet als een 8 bits nummer; terwijl het in de definitie een 4 bits nummer is. Alternatief: stel, via de GX, het vloeistoftype in op brandstof (0), wijzig dan via Actisense de fluid instance naar de gewenste waarde, en stel dan via het GX apparaat het type opnieuw in op het gewenste type.
Maretron N2KAnalyzer:
Maretron gebruikt een term, “Unique Instance” genoemd, waarbij het N2KAnalyzer softwaretool automatisch bepaalt of een specifiek apparaat Device of Data instances gebruikt.
Waarschuwing
WAARSCHUWING: Bij Victron begrijpen we niet hoe de Maretron software in dit verband werkt. We raden aan een ander hulpmiddel te gebruiken dan Maretron, zodat u weet wat u doet, d.w.z. weet welke instance er gewijzigd wordt. Tot nu toe zijn we er niet in geslaagd om met Maretron software een data instance te wijzigen. Het wijzigen van de andere instance, de Device instance, kan ook rechtstreeks vanuit de gebruikersinterface van het Victron GX apparaat worden gedaan. Om een data instance te wijzigen, bijvoorbeeld om instance conflicten op te lossen zoals gemeld door de Maretron software, raden we aan om Actisense te gebruiken. Niet Maretron.
Het wijzigen van de instances via de GX commandoregel:
In plaats van Actisense- of Maretron software te gebruiken, is het ook mogelijk om de VE.Can- of N2K-apparaat instance te wijzigen vanuit de GX command shell.Volg deze instructies om root toegang te krijgen: Venus OS: Root toegang.
Volg onderstaande instructies als er is ingelogd in de shell. Meer achtergrondinformatie van de gebruikte commando's zoals dbus en dbus-spy wordt gevonden door het root toegang document te lezen.
Waarschuwing
WAARSCHUWING: Gebruik liever een Actisense!
De procedure, beschreven in de volgende paragrafen, wordt normaal niet aanbevolen. Gebruik in plaats ervan een Actisense, raadpleeg de eerder uitgelegde Actisense methode.
Nieuwe methode - wijzigen van een Device instance:
Alle op de CAN bus beschikbare apparaten worden opgesomd onder de com.victronenergy.vecan service. En voor alle apparaten die de noodzakelijke CAN-bus commando's ondersteunen, kan Device instance gewijzigd worden. Alle Victron producten ondersteunen het wijzigen van hun Device instance; en de meeste of alle niet Victron producten ook.
# dbus -y com.victronenergy.vecan.can0 / GetValue value = { 'Devices/00002CC001F4/DeviceInstance': 0, 'Devices/00002CC001F4/FirmwareVersion': 'v2.73', 'Devices/00002CC001F4/Manufacturer': 358, 'Devices/00002CC001F4/ModelName': 'Cerbo GX', 'Devices/00002CC001F4/N2kUniqueNumber': 500, 'Devices/00002CC001F4/Nad': 149, 'Devices/00002CC001F4/Serial': '0000500', 'Devices/00002CC005EA/CustomName': 'Hub-1', 'Devices/00002CC005EA/DeviceInstance': 0, 'Devices/00002CC005EA/FirmwareVersion': 'v2.60-beta-29', 'Devices/00002CC005EA/Manufacturer': 358, 'Devices/00002CC005EA/ModelName': 'Color Control GX', 'Devices/00002CC005EA/N2kUniqueNumber': 1514, 'Devices/00002CC005EA/Nad': 11, 'Devices/00002CC005EA/Serial': '0001514', 'Devices/00002CC005EB/CustomName': 'SmartBMV', [and so forth]
Voer, om ze te wijzigen, een SetValue oproep uit op het Device Instance pad zoals onderstaand. Of, misschien eenvoudiger nog, gebruik de dbus-spy tool.
Deze regels lezen het, wijzigen het dan naar 1, lezen het dan opnieuw:
root@ccgx:~# dbus -y com.victronenergy.vecan.can0 /Devices/00002CC005EB/DeviceInstance GetValue value = 0 root@ccgx:~# dbus -y com.victronenergy.vecan.can0 /Devices/00002CC005EB/DeviceInstance SetValue %1 retval = 0 root@ccgx:~# dbus -y com.victronenergy.vecan.can0 /Devices/00002CC005EB/DeviceInstance GetValue value = 1 [note that numbers, like can0, and 00002CC005EB can ofcourse be different on your system].
Nieuwe methode - wijzigen van Data instance:
Dit is alleen van toepassing op de NMEA2000 uit functie.
De Data instances die worden gebruikt voor de NMEA2000 uit functie zijn opgeslagen in lokale instellingen. Hier is een fragment van de regels, genomen met behulp van het dbus-spy hulpprogramma waarmee ook gegevens gewijzigd kunnen worden (de Data-instances zijn de instances "Battery-", "DC Detailed-", enzovoort):
Settings/Vecan/can0/Forward/battery/256/BatteryInstance0 0 <- Data instance for main voltage measurement Settings/Vecan/can0/Forward/battery/256/BatteryInstance1 1 <- Data instance for starter or mid-voltage measurement Settings/Vecan/can0/Forward/battery/256/Description2 Settings/Vecan/can0/Forward/battery/256/IdentityNumber 15 Settings/Vecan/can0/Forward/battery/256/Instance 1 Settings/Vecan/can0/Forward/battery/256/Nad 233 <- Source address - no need, also not good, to change this Settings/Vecan/can0/Forward/battery/256/SwitchInstance1 0 <- Data instance for switchbank Settings/Vecan/can0/Forward/battery/256/SystemInstance 0 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/0/DcDataInstance0 0 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/0/DcDataInstance1 1 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/0/Description2 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/0/IdentityNumber 25 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/0/Instance 0 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/0/Nad 36 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/0/SystemInsta 0 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/1/DcDataInstance0 0 <- Battery voltage & current Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/1/DcDataInstance1 1 <- PV voltage & current Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/1/Description2 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/1/IdentityNumber 24 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/1/Instance 0 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/1/Nad 36 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/1/SystemInstance 0 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/258/DcDataInstance0 0 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/258/DcDataInstance1 1 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/258/Description2 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/258/IdentityNumber 23 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/258/Instance 0 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/258/Nad 36 Settings/Vecan/can0/Forward/solarcharger/258/SystemInstance 0
Oude methode:
Vermeld de apparaten:
root@ccgx:~# dbus -y com.victronenergy.bms.socketcan_can0_di0_uc10 com.victronenergy.charger.socketcan_can0_di1_uc12983
Wijzig het, bijvoorbeeld, naar 4:
root@ccgx:~# dbus -y com.victronenergy.charger.socketcan_can0_di0_uc12983 /DeviceInstance SetValue %4 retval = 0
Wacht enkele seconden en controleer opnieuw:
root@ccgx:~# dbus -y com.victronenergy.bms.socketcan_can0_di0_uc10 com.victronenergy.charger.socketcan_can0_di4_uc12983
Device instance met succes gewijzigd!
15.8.6. Unieke identiteitsnummers PGN 60928 NAME
Het GX apparaat wijst een individueel uniek identiteitsnummer toe aan elk virtueel apparaat. Het toegewezen nummer is een functie van het PGN 60928 NAME Unique Identity Number blok ofwel Uniek apparaat nummer voor de VE.Can zoals ingesteld in de instellingen van het GX apparaat.
Deze tabel laat zien hoe het wijzigen van die instelling zich vertaalt in de virtuele apparaten zoals beschikbaar op de CAN-bus:
Ingesteld uniek identiteitsblok: | 1 | 2 | 3 | 4 |
---|---|---|---|---|
GX apparaat | 500 | 1000 | 1500 | 2000 |
1ste virtuele apparaat (bijvoorbeeld een BMV) | 501 | 1001 | 1501 | 2001 |
2de virtuele apparaat (bijvoorbeeld een andere BMV) | 502 | 1002 | 1502 | 2002 |
3e virtuele apparaat (bijvoorbeeld een derde BMV) | 503 | 1003 | 1503 | 2003 |